Camera’s.
In 1826 werd de eerste echte foto gemaakt en aan het einde van die eeuw was de technologie rijp voor film. Daarna gingen de ontwikkelingen op dit gebied heel snel. In 1826 maakte Joseph Nicéphore Niépce voor het eerst een foto die niet vervaagde. Op de foto, die acht uur belichtingstijd nodig had, is een openstaand raam te zien, een schuin dak, en een vaag schuurtje. Niépce noemde de techniek ‘heliografie’: het tekenen van de zon. Aan het einde van de negentiende eeuw was de fotocamera zover doorontwikkeld, dat zowel fotografen foto’s konden maken alsook de ‘gewone’ mens, alhoewel die wel flink wat geld moest neertellen voor een knappe camera. Vooral na de uitvinding van het negatief, waardoor meerdere afdrukken gemaakt konden worden van een foto, werd fotograferen populair. In de twintigste eeuw groeiden de fotografie en de filmindustrie uit tot misschien wel het belangrijkste ‘alledaagse’ gebruik van deze tijd. De kwaliteit van de camera’s verbeterde en bovendien kon nu iedereen een camera betalen. Met de uitvinding van de digitale camera, waarvan de eerste gebruiksvriendelijke versie in 1981 op de markt kwam, klikt men lukraak kiekjes. Vrijwel iedere smartphone is tegenwoordig voorzien van een goede digitale camera.
“Je eigen verzameling in het museum” is dit keer foto-en filmcamera’s van toen naar nu.
Van boxcamera’s tot een spioncameraatje.
Deze verzameling is samengesteld door
E. Bakker en C. Cremer en is te zien tot 31 juli 2020